op een wintermiddag
(rond het magisch uur
als zo wordt hoezo)
overhandigde een spikkelversierde
clown op eighth street
mij een bloem.
Niemand, kan men gerust
stellen, keek naar hem behalve
ikzelf; en waarom? omdat
hij zonder enige twijfel iets
was (aanvankelijk en uiteindelijk) wat
meestemensen het meeste vrezen:
een mysterie waarvoor geen ander woord
mij is bekend dan levend
– dat wil zeggen, volledig in aandacht
en wonderlijk soeverein
met niet enkel een geest en een hart
maar onmiskenbaar een ziel –
in geen enkel opzicht doodleuk lachwekkend
(of vergelijkbaar democratisch)
maar diepgaand poëtisch
of van een toverachtige ernst
een bekwame geen grove clown
(geen gespuis, maar een persoonlijkheid)
zonder ooit enig woord te spreken
het tegendeel van sprakeloos;
want de stilte van hem
zelf zong als een vogel.
Meestemensen naar men zegt
schreeuwen om internationale
maatregelen voor rationalisatie van de hel
– ik dank de hemel dat iemand dwaas genoeg is
mij een madelief te geven
Bron: Wegner, Robert E. C.:
The poetry and prose of E.E. Cummings
Harcourt 1965, p. 39
Foto: Cown Slava Polunin
Uit: Vertalingen/E.E.Cummings
◄║►