“Levensbevestigend,” zegt hij, als zou het leven
wachten op onze goedkeuring. Het leven leeft
ons leven; mocht het willekeurig lijken
dan is dit omdat wij een doel vermoeden, liefst zeggen
het heeft er een, of een waarvan wij weet hebben.
Soms laat het ons onze gang gaan, verveelt het zich
met ons, in minachting. Andere keren
leek het ons te bekijken en zich tegen ons te keren
en lachend ons beet te grijpen, grondig
zich wrekend, als hadden wij onze fout bewust gemaakt.
Het wenst een dood en onderweg wacht het hem op
en volgt hem naar huis en maakt hem daar af in de hal.
Of spreekt zoetjes en, bij een drankje in een café,
oppert het wellicht gemis en eenzaamheid
waardoor hij meekomt en blijft vijftig jaar lang
of twintig of probeert een andere plek, (hetzelfde geval)
waar hij sterft tenslotte in doodsnood en ellende
of (ironie) in welbevinden, bedaard
– wat men noemt ‘de goede dood.’ Weten wij veel?
Het leven vraagt ons niet om zijn waarden.
Bron: Vertalingen / William Bronk–reeks
Meer van William Bronk: Vertalingen / William Bronk
◄║►