Het vuur, waarin gij nu verkeert,
verwarmt mijn voeten, ik bezin
mij op het feit hoe onverteerd
gij nu geworden zijt tot in
uwe verkolingen, hoe on-
ophoudelijk deze reis begon
door de stofwisseling — en zal
kleiner dan een bekend getal
uw wezen zijn of groter dan
de som van alle, uw bestaan
is onuitwisbaar in de brand
der wereld die de and’re kant
van ademhalen is, de mens
verlaat zichzelf tot aan zijn grens
en wordt zijn eigen energie,
zonder te weten wat of wie
hij voedsel werd en levensbron,
maar in dit zingen slaat gij om
en gij vergeestelijkt tot vorm,
die triomfeert over de worm.
Bron: Achterberg, Gerrit: Verzamelde gedichten.
Amsterdam 1967, p. 463
Foto: Wikipedia
◄║►